(tekst bevat enkele spoilers)
Sprakeloos. Zo laat Back To The Future je na bijna drie uur achter. De laatste dertig minuten van de show zijn zó intens, dat je er letterlijk van moet bekomen. Vanaf de scène met de klokkentoren - met een DeLorean die op het podium rondjes maakt en visueel gemixt wordt met perfect gesynchroniseerde videobeelden op het voor- en achterdoek - tot en met het laatste jaw-dropping moment waarop Doc en Marty boven het publiek wegvliegen in hun auto én ook nog eens om hun as kantelen. Na de laatste noot vliegt het publiek meteen recht voor een staande ovatie, totaal omvergeblazen door het spektakel van The Twins FX, die in eerdere producties ook al een bus en racewagen over het publiek lieten zweven.
Maar schijn bedriegt, want de rest van de musical is dan weer - hoe zeggen ze dat zo mooi in het Engels - nogal “underwhelming”. Slechts twee liedjes, “It works” en “For the dreamers” - beiden nummers van Doc - weten te bekoren. De rest is slappe kost, draagt weinig bij tot het verhaal en voelt soms zelfs wat musicalonwaardig aan. Dieptepunt is het openingsnummer van de tweede acte, waarbij Doc plaatsneemt in de stoel van wat een ruimteschip lijkt - een nummer dat zonder probleem kan worden geschrapt, waardoor de show ook een wat meer hapklare lengte krijgt. Pas als de originele muziek van Alan Silvestri weerklinkt, komt het orkest tot leven en voel je de opwinding in de zaal toenemen.
Voor de die-hard fans is het script even wennen. Bob Gale, die ook meeschreef aan de originele films, bracht immers een aantal wijzigingen aan in het verhaal. De meest iconische scènes werden behouden, maar de show is - in tegenstelling tot wat veel mensen denken - géén doorslagje van de film. Soms lijkt de musical zelfs meer een persiflage, of een ode. Zo heeft Doc bijvoorbeeld geen hond, is er geen sprake van een aanslag door Libiërs, wordt de auto plots met de stem bestuurd en blijkt er op het einde zelfs een heuse George McFly-dag te worden gevierd. Ook burgemeester Goldie Wilson krijgt een veel grotere rol.
Sommige karakters blijven heel herkenbaar - Oliver Nicholas ís gewoon de George McFly uit de film - maar Ben Joyce moet zijn stem zodanig vervormen om op de jonge Marty te lijken, dat zijn act soms geforceerd overkomt. Roger Bart speelt de pannen van het dak als Doc, maar doet dat anders dan zijn evenknie in de film: zijn humor is soms kinderachtig, er zijn interacties met het publiek, grapjes waardoor de show stilvalt, referenties naar Covid en de “fifth wall” wordt regelmatig doorbroken - dat “voelt” gewoon niet aan als de échte Doc en vloekt een beetje met de tour-de-force van de makers om andere stukken in de show dan net weer wel zo authentiek mogelijk weer te geven.
De grootste sterren zijn de 300 miljoen LED pixels die in en rond de zaal voor spektakel zorgen, met beelden die zo scherp zijn als een mes en voor een groot stuk doorlopen in het auditorium. Kijk zeker ook eens rond in de bar en de gangen rondom het theater, er zijn leuke referenties naar de film te vinden. Een leuke gimmick is ook de fifties-radio die je tijdens de pauze in de zaal te horen krijgt.
Laat deze kritiek geen reden zijn om de musical niet te bezoeken, want grote spektakelshows als Back To The Future zijn de laatste jaren dun gezaaid in musicalland. Je krijgt wel degelijk waar voor je geld als bezoeker, al zat er wellicht toch nét wat meer in.