Een recensie van Musicalsite.be:
‘De Man van La Mancha’ van Opus One is een merkwaardige voorstelling, die ik eerst even op een weegschaal moest leggen om de min- en pluspunten tegen elkaar te wegen. Dat doe je natuurlijk altijd, maar na afloop zat ik wel met héél tegenstrijdige gevoelens.
‘De onmogelijke droom’, gezongen door Peter Faber als Don Quichote was op de première een uitglijder van formaat die je in een professionele voorstelling zelden meer tegenkomt, de Aldonza van Marjolein Teepen miste pit en overtuigingskracht en het decor kwam blijkbaar uit de musical van een of andere basisschool. Maar waarom laat deze ‘Man van La Mancha’ me dan niet los? Niet omwille van Peter Faber, die een indringende en mooie vertolking brengt, van Marjolein Teepen die door haar ingehouden woede tegen alles en iedereen en haar verwrongen zelfbeeld imponeert, en omwille van de beperkte theatrale middelen die veel inventiviteit en creativiteit in de voorstelling hebben gebracht. Verward? Tegenstrijdig? Dat zei ik toch.
De origines van ‘The Man of La Mancha’ liggen in 1959, toen Dale Wasserman (ook bekend van de toneelversie van ‘One flew over the cuckoo’s nest) het toneelstuk ‘I, Don Quichote’ schreef voor de Amerikaanse tv. De musical zelf ging in 1965 op Broadway in première en is sindsdien niet meer van de affiche van theater- en operahuizen is verdwenen. Zowel het stuk als de musical is een ingenieus spel van werkelijkheid en schijn, en vertelt een verhaal in een verhaal, wat je ertoe dwingt om er je hoofd bij te houden.
Miguel de Cervantes, de schrijver van ‘De vernuftige edelman Don Quichote’, komt in de gevangenis terecht. Hij moet zich voor de Bloedraad verantwoorden, omdat hij in één van zijn schrijfsels Kerk en Staat heeft beledigd. Maar hij wordt ook berecht door zijn medegevangen, op de beschuldiging een goed mens te zijn en zich bezondigd te hebben aan idealisme. De inzet zijn z’n bezittingen. Cervantes verdedigt zich met een toneelstuk, het verhaal van ‘Don Quichote’, waarin de gevangenen een rol moeten spelen. Don Quichote is een oude edelman, die zich een ridder waant en de wereld intrekt om het onrecht te bestrijden. En met dat verhaal en een pleidooi om naar de wereld te kijken ‘zoals hij zou moeten zijn’, weet hij de gevangenen te verwurmen.
Regisseur Aike Dirkzwager is vertrokken van een uitgekiende tekstlezing, en bouwde daar een eigentijds en speels concept rond. De muzikanten zijn bijvoorbeeld ook acteurs, en met beperkte maar beproefde middelen worden de verschillende lagen van het verhaal aangeboord. Nieuw is dat Miguel Cervantes, die zijn verhaal van Don Quichote uitbeeldt, al net zo gehavend en broos is als zijn held. Hij bevindt zich aan het einde van een turbulent leven; nog één tegenslag en hij valt in stukken uiteen. De kruk die hij meetorst, zet dat beeld mooi in de verf. Ook anders is de typering van de hoer Aldonza, die Quichote tot zijn muze Dulcinea verheft. Zij is geen Carmen-figuur, met wuivende rokken zoals in andere producties, maar een boos, gekwetst meisje zonder enig zelfrespect, dat zich geen raad weet met Quichotes hoofse liefdesbetuigingen en niet bereid is om in haar hart te laten kijken. Dirkzwagers regie is uitgepuurd, en zijn visie klopt wat ons betreft als een bus.
Op het spel van Peter Faber valt weinig aan te merken. Zowel Cervantes als Quichote krijgen bij hem de allure van de grote tragische helden uit het theaterrepertoire. Hij gaat diep, speelt doorleefd en haalt de verschillende lagen die de dubbelrol typeren, mooi naar boven. Op dat vlak is het een waardige jubileumrol. Maar hij is geen zanger; meer nog, hij komt niet eens in de buurt. In zijn zangstukken ligt hij voortdurend overhoop met toon en ritme, met als dieptepunt ‘De onmogelijke droom’, dat voor hem werkelijk veel te hoog gegrepen is. En dat is jammer, want het verhindert ons om Fabers vertolking als ‘groots’ te kunnen bestempelen. En toch… dat hij zelfs dán nog weet te ontroeren en de boodschap van het nummer overtuigend kan te brengen, pleit voor zijn klasse als acteur. Maar in professioneel muziektheater is zo’n zangprestatie in wezen onvergeeflijk.
Met zingen heeft Marjolein Teepen geen probleem. Nochtans heeft componist Mitch Leigh Aldonza de moeilijkste zanglijnen van het stuk in de mond gelegd, maar Teepen glijdt er sierlijk en probleemloos overheen. Zoals gezegd, combineert zij dat met een heel ingetogen en misschien net daardoor te weinig afwisselend spel. Dat ligt deels aan de interpretatie van het personage, die volgens ons wel steek houdt. Maar zelfs binnen die beperking miste Teepen wat pit.
Het personage Sancho Panza is een moeilijk geval. Hij kan snel ontaarden in een kolderesk figuur zonder meer, maar Frans Schraven trapt maar zelden in die val. Hier en daar jaagt hij wel nadrukkelijk de lach na, maar meestal vindt hij de juiste balans als tragische clown. Hij is zelfs vaak ontroerend in zijn typering als trouwe hond die zijn meester tot in het absurde zou volgen.
Het ensemble, met inbegrip van de muzikanten, heeft een heel belangrijke taak en ontgoochelt ook niet. Simon Zwiers combineert de akoestische bas met de rol als gouverneur, en doet dat met veel overtuiging. Milan van Weelden is alleen al door zijn lengte een indrukwekkende verschijning, maar speelt ook sterk als Pedro/Padre. Fardoe Swaanswijk en Debbie Beukers krijgen in ‘Ik denk alleen maar aan hem’ de kans om vocaal indruk te maken. De beperkte instrumentale bezetting ten slotte, met basgitaar, gitaar, fluit, percussie en accordeon is geen belemmering, maar haalt het uiterste uit de partituur.
En zo komen we weer bij mijn vertwijfeling van in het begin. Deze ‘Man van La Mancha’ heeft gebreken, zeker weten, maar op de weegschaal van mijn waardering gelegd, overheerst toch het gevoel van een waardevolle voorstelling. Dit briljante stuk, de visie van de regisseur erop en de inzet van cast en muzikanten verdienen weliswaar een grootser opgezette productie én een betere zanger dan Peter Faber. Maar als acteur krijgt hij dan weer mijn hele voorraad open doekjes.
Lang geleden dat een voorstelling mij nog zoveel kopbrekens heeft bezorgd.
Johan